Bloed- en andere lijnen
2022-09-25 08:47:31
Veel mensen zijn geïnteresseerd in hun voorouders. Archiefdiensten bieden stamboomonderzoekers genealogische data, genealogische applicaties een plek om die data op te slaan. Daarbij is het nog altijd vooral de bloedlijn die telt. Jammer, want wat zegt enkel de plek in een kwartierstaat nou over een leven? De personen in het verhaal hieronder linken, als voorbeeld van een andere aanpak, zoveel mogelijk naar een kaartje met hun 'migratielijn', zodat je hun verblijfplaatsen goed in beeld krijgt. En er zijn meer manieren denkbaar waarop je levens kunt verbeelden.
Katharina Samonig kwam eind 1933, negentien jaar oud, vanuit de bergen naar Amsterdam om daar als dienstbode te werken. Ze was de eerste Samonig in Amsterdam. De jaren erop zouden Ursula, Maria en Josefine haar volgen - alle drie net als Katharina afkomstig uit Mallestig, een dorpje aan de voet van de Karawanken in Karinthië. Ze waren niet de enigen. Vanaf de jaren twintig kwamen er zoveel Duitse dienstmeisjes naar Nederland, dat er later nog een boek over geschreven is. Heimat in Holland, heet het. Karinthië ligt in Oostenrijk, maar wat mij betreft scharen we de Samonigen ook onder het begrip. In ‘38 werden ze formeel trouwens sowieso Duits.
Maria, Ursula en Katharina Samonig - ook bekend als Mitzi, Schelli en Käthe
Simon Vestdijk heeft nog een roman geschreven over een Duits dienstmeisje: Else Böhler, Duits dienstmeisje. Ik heb het niet gelezen, maar ik geloof dat het meer over een jongeman gaat die verliefd wordt op een Duits dienstmeisje dan over dat Duitse dienstmeisje zelf. Wat ik wel ergens las, is waar Vestdijk z’n achternaam vandaan heeft. Zijn grootvader was te vondeling gelegd - in de Dijkstraat in Haarlem, waar die uitkomt op de Oostvest. De ambtenaar die zijn geboorteakte opmaakte heeft toen op basis van de vindplaats een achternaam verzonnen. Een voornaam ook trouwens: Simon, want de schrijver is later naar zijn grootvader vernoemd.
Op de gezinskaart van Katharina staan twee adressen vermeld, een in de Beethovenstraat, bij Driessen, en een op de Stadionkade, bij Lob. En dienstbode, onder beroep. Dankzij die adressen zijn op de website van het Stadsarchief de woningkaarten te vinden, want die zijn alleen op adres ontsloten. Op zo’n woningkaart staan alle bewoners (vrouw en kinderen van de hoofdbewoner enkel in het getal onder ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’) vermeld, met datum waarop ze de woning betrokken, vanwaar ze kwamen, waarheen ze vertrokken en wanneer. Als iemand binnen Amsterdam verhuist, kan je bij het nieuwe adres ook weer de woningkaart zoeken.
De online beschikbare woningkaarten lopen tot 1989, dus je kunt verhuizingen tot vrij recent in kaart brengen. Dat je alleen op adres kunt zoeken waarborgt de privacy blijkbaar voldoende. Daardoor kon ik mijn eigen woonhistorie zo ook terugvinden - bij mijn ouders alleen als één van de drie mannen en na het verlaten van het ouderlijk huis als onderhuurder op verschillende adressen. Ik documenteer mijn leven niet zo goed, maar mijn verhuisdata zijn gelukkig in goede handen (voor zover de papieren werkelijkheid overeenstemt met de daadwerkelijke - in mijn jonge jaren maar beperkt het geval).
Katharina stond anderhalf jaar ingeschreven op de Beethovenstraat, een dikke tweeëneenhalf jaar op de Stadionkade, twee maandjes op de Parnassusweg, iets meer dan een jaar op de Minervalaan en uiteindelijk bijna twee jaar op het Emmaplein. Alles bij elkaar woonde ze dus zeveneneenhalf jaar in Amsterdam-Zuid. In 1941 trouwde ze en betrok met haar man een nette woning in de Haagse Beukstraat.
De Amsterdamse werkgevers van Katharina zijn via de woningkaarten ook te achterhalen. Op de Stadionkade, waar ze het langst diende, was dat Izaäk Lob. Toen Katharina bij hem in dienst trad was hij vierenzeventig jaar oud. Hij was getrouwd met de vijf jaar jongere Carolina Hester, die stierf toen Katharina bij hen werkte. Anderhalf jaar daarna, in oktober 1937, vertrekt Izaäk naar de Nicolaas Maesstraat. In de oorlog woont hij nog even in de Tintorettostraat, daarna vermeld zijn archiefkaart achter de datum 28 augustus 1941 ‘PB61837’ (nummer persoonsbewijs, is mij verteld) en op 7 augustus 1943 het onheilspellende ‘DL’. Ergens gaat iets mis met een datum, want volgens de kaart overlijdt hij op 28 mei 1943 in Sobibor.
In het rode rechthoekje Stadionkade 17 III, gelegen aan de rand van de stad toen Katharina daar in dienst was - nog goed te zien op deze foto van Rinus Knopper uit 1955.
Archieven benoemen in hun data wie de moeder van een kind is en wie de vader van de bruid, maar zo'n werkgever-werknemer ben ik in indexen nog niet tegengekomen. In genealogische applicaties kan je zulke gegevens sowieso niet kwijt. Terwijl zo'n dienstmeisje daar dag en nacht in huis was - me dunkt dat die relatie een stempel op haar leven drukte.
Wat Katharina's relatie met die andere Samonigen was viel uit de archiefstukken niet te achterhalen. Er is echter nog een andere bron: een boekje, waarin zij, na aanhoudend aandringen van haar dochters, herinneringen aan onder andere die Amsterdamse tijd noteerde. Van dat boekje zijn door haar schoonzoon (die kort daarvoor een cursus boekbinden had gevolgd) zeven exemplaren gemaakt, met mooi gemarmerde omslagen. Eén van die boekjes staat bij mij in de kast, want Katharina was mijn grootmoeder (en de boekbinder mijn vader).
Met deze ontboezeming wordt het tijd voor wat naamswijzigingen. Katharina kenden wij als Käthe, dus zo zal ik haar verder maar noemen. Maria en Josefine waren haar zusters, zij werden Mitzi en Pepi genoemd. Ursula was geen familie, maar blijkt wel een vriendin geweest te zijn. Natuurlijk had ook zij een andere roepnaam: Schelli.
In het boekje worden meer vriendinnen genoemd. In de trein naar Nederland had ze kennis gemaakt met twee zussen uit Villach, Luisi en nog een Mitzi. Hilde, een ander meisje uit Mallestig, kwam haar vaak opzoeken op de Beethovenstraat. Luisi werkte op de Stadionweg. Ik kan haar in het archief niet terugvinden. Waren van de gezinskaarten ook de beroepen, dateringen, of zelfs alleen de voornamen geïndexeerd, dan was het misschien wel gelukt - Luisi is geen veelvoorkomende naam. Maar helaas moeten we het met enkel initialen doen, en op 'L.' krijg ik 20.356 resultaten. Ging het archief er tijdens het indexeren van uit dat mensen alleen op (hun eigen) achternaam zoeken? Met de lengte van de Stadionweg hebben we ook een beetje pech: ze zal op één van de 1708 woningkaarten van die straat vermeld staan.
Van Hilde weten we gelukkig iets meer: "Ze woonde in de Cliostraat bij de Hongaarse schrijver Latzko, die erg bekend was. Zijn vrouw was een Russische en ze hadden een zoon van zeventien jaar. Ze waren erg goed voor Hilde." Op de zoekopdracht 'Latzko Cliostraat' bracht Google me bij brieven van Stefan Zweig, gericht aan Andreas Latzko, Cliostraat 20, Amsterdam. Het is leuk om te weten dat Käthe misshien wel bij de schrijver van 'het belangrijkste Duitstalige anti-oorlogsboek' over de vloer kwam, maar leuker nog dat de woningkaart van zijn adres ook de volledige naam van Hilde onthult: Hilda Simonitsch.
Schelli woonde wat verderop in Zuid, in de Tesselschadestraat, maar Käthe, Mitzi, Pepi, Hilde en Luisi woonden maar een paar blokken bij elkaar vandaan. Soms hielpen ze elkaar een handje. Pepi werkte op de Noorder Amstellaan, "bij een vrouw uit München. Het was een bridge-huis. Van twee uur 's middags tot twaalf uur 's nachts werd er gebridged. Mitzi en ik waren 's avonds vaak bij haar om haar te helpen met de afwas. We kregen dan lekkere bonbons."
Er zullen genealogen zijn die in zo'n geval graag die vriendinnen in hun gegevens op willen nemen, maar net als bij de werkgevers wordt het hen wat dat betreft niet makkelijk gemaakt. Als ze er wel de tools voor hadden, dan zouden ze alle lijnen die samen het sociale leven uitdrukken wel willen tekenen, niet alleen die tussen familieleden.
Ettel was de 'mevrouw' van Pepi op de Scheldestraat. Wat er na Biberach gebeurd is kon ik niet achterhalen (ook Oorlogsbronnen, waar ze veel werk maken van tijdlijnen, kwam niet verder), maar het 'in leven!' stemt hoopvol.
Käthe had het erg naar haar zin op de Stadionkade. Izaäk Lob komt uit het boekje over als een aardige man. Zijn vrouw Carolina werd ziek, niet lang nadat Käthe in dienst was gekomen. Käthe vergezelde haar naar het Anthonie van Leeuwenhoek ziekenhuis en moest ook het eten gaan verzorgen. Vanaf haar ziekbed nam Carolina de recepten met haar door. Van haar heeft Käthe zo leren koken en tegelijk ook Nederlands geleerd.
Carolina overleed in februari 1936. "Ze werd uit huis begraven en na afloop kwamen er veertien mensen bij ons eten waar ik voor moest koken." Käthe kreeg een gouden armband als herinnering en mocht kleding uitzoeken. "De kleren van mevrouw Lob werden in de hal op een grote hoop gelegd en ik kon ertussen uitzoeken wat ik wilde hebben. Voor mijn moeder nam ik een mantel en nog veel meer. Ook Mitzi en Anna, een vrouw uit Villach van ongeveer dertig jaar, hebben wat gekregen." Ze zou haar moeder al een paar weken later zien. "Met Pasen 1936 mocht ik veertien dagen met vakantie naar huis, terwijl meneer Lob voor een maand naar Zuid-Frankrijk ging. Hij betaalde mijn reis naar Oostenrijk." Ze bleef op de Stadionkade tot Izaäk Lob anderhalf jaar later naar een pension verhuisde.
Links de moeder van Katharina in de jas van mevrouw Lob. Daarnaast haar vader
Het verschil met haar eerste werkadres, op de Beethovenstraat bij de gezusters Driessen, was groot. "'s Morgens om zeven uur beginnen tot 's avonds half negen. Tweemaal per week mocht ik 's avonds van acht tot half elf uit, maar moest als ik thuis kwam altijd aankloppen. Verder kreeg ik om de veertien dagen een zondagmiddag vrij." Het loon liet te wensen over. "De vrouw die er gewerkt had vòòr mij kwam een keertje op bezoek. Toen ze hoorde dat ik fl. 25,- verdiende, terwijl zij altijd fl. 45,- kreeg, heeft ze tegen mevrouw gezegd dat ze het schandalig vond wat ze mij betaalde. Ik kreeg toen fl. 2,50 opslag." Haar vertrek kwam desondanks als een verrassing. "De dames Driessen waren zo kwaad toen ik vertelde dat ik een andere baan had, dat ze alleen het hoognodige tegen me zeiden. De laatste dag, dertig april, mocht ik pas om half negen 's avonds weg, nadat ik eerst nog de aardappelen moest schillen voor de volgende dag."
Käthe ontmoette haar eerste man, Wim Kiewiet, op de tramhalte voor het Weteringcircuit. Ze stond daar te wachten op een tram die niet kwam - vanwege feestelijkheden in de stad. Het veertigjarig regeringsjubileum van Wilhelmina werd gevierd, het was 6 september 1938. Mijn grootvader wees haar daarop, bood aan haar naar huis te wandelen (op de Minervalaan, als de data in het bevolkingsregister kloppen) en van het één kwam het ander. Als Nederland geen monarchie was, had ik niet bestaan.
Ze trouwden anderhalf jaar later - niet vanwege een zwangerschap, maar wel onder grote tijdsdruk - op 6 maart 1941. Het verzamelen van allerlei voor het huwelijk noodzakelijke papieren had maanden gekost. Net op tijd was alles binnen, want anders was Käthe twee dagen later gedwongen gerepatrieerd. Eind 1938 al werd door Duitsland de Hausmädchenheimschaffungsaktion afgekondigd. Dienstmeisjes in den vreemde zouden hun Duitse paspoort verliezen als ze niet terugkwamen naar Duitsland om te werken (en te baren). Eén vriendin uit Villach was nog bij het huwelijk. Wie dat was vermeldt het boekje niet. Hilde, Schelli, Pepi en Mitzi waren voor eind 1939 allemaal naar Oostenrijk teruggekeerd. De hele familie Keijzer (waar ze tot haar trouwdag diende, op het Emmaplein) was er wel, en, verrassend, één dame Driessen ook. Het huwelijk werd gesloten in de Nieuwe Kerk. "Toen we met de Duitse dominee de kerk binnenkwamen zongen de veertig leden van de zangvereniging (waar Wim al jaren lid van was en tevens penningmeester) ons toe."
Zelf ben ik eigenlijk een genealoog van niets. Als je stamboomliefde of geneafilie in het aantal generaties waar je interesse voor op kunt brengen (dat wil zeggen meer dan voor een willekeurig ander persoon) uit zou drukken, dan haal ik met moeite level 4. Als ik een Vestdijk was, dan zou ik m'n schouders ophalen over die vondeling en mijn pijlen richten op die ambtenaar aan wie ik m'n achternaam dankte.
In zekere zin vind ik de fixatie op eigen voorouders ook iets onrechtvaardigs hebben - wat overblijft is toch een beetje een geschiedenis van winnaars. Met dodenherdenking zocht ik wel eens een naam van een door de nazi’s vermoord kind op, en dan herdacht ik twee minuten lang die specifieke Roosje, of Salomon, of Heintje, omdat de kans zo klein was dat iemand anders dat deed. Inmiddels hoef je daar, wat oorlogsslachtoffers betreft, met al die stolpersteinen en andere monumenten iets minder ongerust op te zijn. Maar de archieven liggen vol gevallen takjes die niet in monumenten zijn gebeiteld.
Mijn beperkte stamboomliefde zou te maken kunnen hebbben met het gegeven dat mijn ene opa nogal een fundamentalist was die we een groot deel van mijn jeugd ontliepen, en ik de ander, Wim, nooit gekend heb. Mijn favoriete opa had zodoende met mijn bloedlijn niets van doen.
Ik maak even een stap in de tijd, naar de lente van 1953, om hem te introduceren. Wim en Käthe wonen nog steeds op de Beukstraat en hebben inmiddels twee dochters van lagere-school-leeftijd, als Wim thuiskomt met een naar verhaal. De vrouw van Cor Hoogteijling, een collega op de bank, is ernstig ziek en zal het niet lang meer maken. Ze bevroeden dan niet dat het lot Wim eerder zal treffen. Een paar weken later wordt hij plots onwel en sterft diezelfde nacht nog in het ziekenhuis. Käthe is ontroostbaar.
Cor’s 'innig geliefde vrouw' Janna overlijdt een paar weken later. Om zijn leed met Käthe te delen, en ook omdat Cor niet kan koken, komt hij al snel meerdere malen per week op de Beukstraat dineren. Een paar jaar later, als de buren al een tijd rare blikken hun kant op werpen, trouwen ze.
Cor had nooit kinderen gehad, en mijn moeder zegt wel eens dat hij pas door zijn kleinkinderen ontdooide. Als ik in Den Haag logeerde nam hij me elke dag minstens één keer mee uit. Scheveningen, meesjes voeren in Zorgvliet, naar het panorama Mesdag of de film. Ik herinner me dat hij A Midsummer Night's Sex Comedy toch geen heel geschikte film vond, achteraf.
Over Janna heb ik het met hem nooit gehad. Pas een paar weken geleden ontdekte ik dat ze als baby uit Bruinisse naar Den Haag kwam en opgroeide in de Schilderswijk. Op de kaart zag ik dat het huis waar ze van haar negende tot haar vierentwintigste woonde maar een blok verwijderd was van de woning van Cor. Nu denk ik dat ze elkaar al lang voordat ze trouwden kenden.
De 'migratielijnenapplicatie' maakte ik in eerste instantie vooral om de adressen waar Käthe en haar zusters dienden eens in kaart te brengen, om het overzicht te houden over alle archief-, gezins- en woningkaarten waar die gegevens uit kwamen en om een beetje te experimenteren met persoonsobservaties en -reconstructies. Maar eenmaal op dreef was ik er erg gelukkig mee dat ik er ook de gegevens van Schelli, Hilde, Izaäk, Janna en al die anderen in kwijt kon.
Mochten er nog archivarissen tot hier zijn gekomen, dan wil ik die graag nog het volgende meegeven:
-
Documenten (en individuele scans) zouden duurzame identifiers moeten hebben. De 'permalinks' naar documenten in de kaartapplicatie zijn een testcase - over vijf jaar ga ik kijken hoeveel ervan nog werken.
-
Ook persoonsvermeldingen (namen in indexen) zouden duurzame identifiers moeten hebben. Dan zouden genealogen en andere onderzoekers, vanuit hun eigen data, lijntjes kunnen trekken naar verschillende vermeldingen van eenzelfde persoon in het archief. Je kan natuurlijk naar een document linken, maar er zijn ook documenten waar honderd personen op vermeld worden.
-
Die persoonsvermeldingen worden verder liefst, met alle informatie die op die plek over die persoon bekend is, als rdf aangeboden. Ik heb ze in dit geval zelf gemodelleerd met de roar ontologie als PersonObservations en LocationObservations. De reconstructies (en daarmee de migratielijnen) heb ik scriptsgewijs uit die observaties afgeleid.
-
Ik kan me goed voorstellen dat archieven zich daarbij tot de observaties beperken, en dat ze het maken van reconstructies niet tot hun taak rekenen. Of alleen reconstructies maken van bekendere personen, die al voorkomen in referentiedata als RKDartists of Wikidata - Andor Latzko zou daarvoor een goede kandidaat zijn.
-
Wat bij het maken van de migratielijnen hielp, is dat de locaties in de observaties al verbonden waren met externe geografische entiteiten - vooral adamlink/hisgis adressen, BAGpanden en Wikidatastraten en -plaatsen. In dit geval heb ik die verbindingen zelf gelegd, maar gelukkig beginnen archieven dit soort verbindingen in hun indexen op te nemen. Er zijn er zelfs die actief bijdragen aan geografische referentiedata. In Amsterdam is het project Aan het juiste adres een goed voorbeeld.
Tot slot: de migratielijnen zijn maar een voorbeeldje van wat je met de data kan. Je zou ook tijdlijnen van verschillende personen naast elkaar kunnen leggen, of, zoals gezegd, de lijnen van sociale netwerken in kaart kunnen brengen. Naarmate meer gegevens, door handschriftherkenning en crowdsourcing, gestructureerder beschikbaar komen nemen de mogelijkheden toe. Het zou geweldig zijn om met het schrijven van een paar queries meer inzicht te kunnen krijgen in de migratiegeschiedenis van de stad. Zelf zou ik bijvoorbeeld best wel willen weten welk percentage Duitse en Oostenrijkse dienstmeisjes na 1939 in Amsterdam bleven. En hoeveel werkgevers zelf migrant waren. En welke meisjes zich ook eind januari of begin februari 1939 uitschreven en dus misschien wel met Pepi in die extra lange trein zaten die op 1 februari 1939 Amsterdam Centraal verliet en richting Wenen reed.